Seinstoring

Met een verbeten blik tilt hij de laatste steen op. Dit schiet niet op zo. Als de rest van het traject ook vol met rotzooi ligt, dan heeft hij er een hard hoofd in dat hij vandaag alle wagentjes kan afleveren. Hij mikt de steen bij de rest die hij naast het rails heeft gegooid. Daarna stapt weer in zijn wagentje en rijdt de laatste meters naar het volgende opstappunt. Hij ontkoppelt het achterste karretje en manoeuvreert het naar de andere twee wagentjes die er al staan. Drie wagonnetjes is niet veel, maar voor een achterafgelegen traject als deze is het voldoende.
Hij stapt uit en blijft even bewegingsloos staan. Ook op deze opstapplaats branden niet meer lampen dan strikt noodzakelijk en hij zou zweren dat hij daarnet iets anders zag bewegen dan zijn eigen schaduw. Op zijn hoede kijkt hij rond. Als hij zichzelf ervan overtuigd heeft dat hij hier echt helemaal alleen is haalt hij voorzichtig weer adem. Natuurlijk is zo’n eerste dag in je eentje spannend, zeker als je dan meteen wagonnetjes op een afgelegen route moet afleveren. Natuurlijk zie je dan dingen in de schaduwen. Dat is heel normaal.

Hij neemt weer plaats in het eerste voertuig en duwt de hendel naar voren. Achter hem volgen de andere wagentjes gedwee. Ook constateert hij tevreden dat hij hier niet meer hopen zand en stenen op het spoor tegenkomt. Hij heeft wel vaker gezien dat er hier beneden wanden afbrokkelen, hoe goed de mijnwerkers de gang ook stutten. Al blijft hij zich wel afvragen waar die takken op de rails vandaan zijn gekomen.
In de tunnel is het nog donkerder dan op het verzamelpunt van de wagonnetjes. De voornaamste verlichting bestaat hier uit de koplampen van de voertuigjes en omdat hij er nog niet helemaal zeker van is dat hij geen zand en keien meer tegen zal komen past hij zijn snelheid hierop aan. Het licht van de koplampen weerkaatst tegen de vochtige wanden. Ook hier staat het grondwater hoog en de pompen moeten overuren maken om de gangen droog te houden. Hij kijkt hoe boven hem de glinsterende zoldering voorbij glijdt en daardoor wordt hij verrast door het sein achter de volgende bocht.
Snel sluit hij zijn ogen. Verdorie, wat brandt dat ding fel. Is het omdat het hier zo donker is of is het het sein dat verkeerd staat afgesteld? Dat heb je met die afgelegen trajecten. De apparatuur wordt daar minder vaak gecontroleerd. Het sein heeft waarschijnlijk te lijden gehad van het grondwater dat langs de muren naar beneden druppelt en ergens in het elektronische systeem is daardoor kortsluiting ontstaan, of zoiets. Hij opent zijn ogen weer maar blijft, hoewel hij er allang voorbij is, nog steeds de gele spot voor zich zien. Het sein staat niet op rood, dus hij hoeft niet te stoppen. Wel is het raadzaam zijn snelheid in de gaten te houden, want een geel sein waarschuwt meestal voor gladheid en de gang loopt hier iets naar beneden. Zijn zicht begint al weer wat te verbeteren. Als hij het papier naast de gele vlek op zijn netvlies houdt kan hij de plattegrond al weer wat lezen. Veiligheidshalve had hij even beter kunnen stoppen, maar het spoor heeft hier geen vertakkingen en hij acht de kans op verdere rommel op de rails miniem, dus veel kan er niet mis gaan.

Toch is er iets mis gegaan. Hij kan onmogelijk een verkeerde afslag hebben genomen, want volgens de kaart is die er niet. En hij kan al helemaal niet een station over het hoofd hebben gezien. Die lamp heeft hem verblindt, dat klopt, maar niet zo erg dat hij een compleet verzamelstation over het hoofd kan hebben gezien. Zo hard rijden deze wagentjes niet. Maar toch komt hij niet uit met zijn wagonnetjes. Hij koppelt nu het laatste karretje af, dus dit zou het laatste station moeten zijn. Maar dit is niet het laatste station. De rails loopt nog verder. Wat moet hij doen? Doorrijden en op het volgende, en hopelijk laatste, opstappunt dit karretje achterlaten en te voet teruglopen? Als hij nu rechtsomkeer maakt, dan gooit hij het hele systeem overhoop en dat is niet zo’n al te best begin voor zijn carrière als wagenmeester. Nee, hij kan beter nog even doorrijden en bij de eindhalte zelf kijken hoe hij dit op kan lossen.

Bij de volgende opstapplaats vallen hem meteen drie dingen op. Het is het laatste stationnetje, hoera, er bevinden zich op het zijspoor geen wagentjes en er staat iemand te wachten. De persoon heeft hem meteen in de gaten.
“Ha, gelukkig. De bevoorrading.”
Hij ziet dat de man de werkkleding aan heeft die alle ondergrondse arbeiders dragen, maar aan zijn helm te zien is hij niet één van de gewone mijnwerkers. Hij brengt zijn voertuig ter hoogte van de man tot stilstand.
“Ik dacht dat jullie altijd met minimaal twee wagentjes langskwamen?”
“Ik denk dat ik een verkeerde afslag heb genomen,” verontschuldigt hij zich, “Daardoor kwam ik niet uit met mijn wagentjes. Sta je hier al lang te wachten?”
“Nee, nog maar een paar minuten. Het blijkt dat ik vandaag toch nog een beetje geluk heb. Toen ik hier aan één van de schakelkasten aan het werk was is mijn materiaalbak omgevallen. En nu zijn condensators en reostaten niet heel erg duur, maar ik vind het toch zonde dat ik niet alles tussen de stenen terug heb kunnen vinden. En toen bleek dat iemand het wagentje waar ik hier mee naar toe ben gereden gepakt heeft. Zeg nu zelf, hoe groot is de kans dat in deze uithoek iemand anders een wagonnetje nodig heeft?” Hij tilt een grote gereedschapskist op. “Daarom ben ik heel blij dat jij er net aankomt.”
Hij vist op zijn beurt de papieren van de zitting naast hem en legt ze onder zijn eigen stoel.
“Ik weet niet waar je naar toe moet, maar ik kan je in elk geval tot aan het volgende knooppunt brengen. Daar staan wel genoeg wagentjes.”
De man zet zijn kist op de zittingen achter hem en klimt aan boord.
“Ik neem aan dat je een onderhoudsmonteur bent?”
Zijn nieuw passagier bevestigt dit.
“Dan heb ik onderweg nog een klusje voor je.”

Met gefronste wenkbrauwen kijkt de monteur hem over het geopende deksel aan.
“Je zult het niet willen geloven, maar ik kan net het type weerstand dat ik voor dit sein nodig heb niet vinden. Ik denk dat ze nog ergens tussen de stenen aan het einde van dit traject liggen.”
Hij rommelt wat rond in zijn gereedschapskist. Plotseling klaart zijn gezicht op.
“Gelukkig heb ik nog twee van deze weerstandjes, dus als ik ze met dit tangetje … en met een stukje draad …”
Trots houdt de monteur even later hetgeen hij in elkaar geknutseld heeft omhoog. “Dit moet werken,” laat hij weten. Daarna klimt hij het kleine laddertje onder aan de seinpaal op.
Hij is ondertussen ook uitgestapt en heeft de plattegrond er weer bij gepakt. Terwijl hij tegen het karretje leunt onderwerpt hij het nogmaals aan een grondige studie.
Dan ziet ook hij eindelijk het licht. Tevreden grinnikend vouwt hij het papier dicht. Hij wil net wat tegen de monteur zeggen als hij weer het gevoel heeft dat er iets in de schaduwen achter hem beweegt. Te laat heeft hij in de gaten dat het niet zijn verbeelding is die hem parten speelt. Achter hem komt iets groots en harigs overeind. Hij hoort een laag gegrom en er strijkt warme lucht tegen zijn nek. Hij draait zich om en kan net een haal van iets met nagels ontwijken.

De monteur heeft de versleten weerstand vervangen en de stroom terug aangezet als hij het geschreeuw achter zich hoort. Hij draait zich om en hoort tegelijkertijd achter zich iets knetteren.

Een tiende van een seconde baadt de gang in een hel licht.

“Wat is er gebeurd?” kreunt hij. Het enige wat hij ziet zijn lichte vlekken die in de duisternis rondzweven. En hij heeft hoofdpijn. Hij hoort dat iemand op de tast naar hem toe beweegt.
“Volgens mij is dat sein nu echt stuk. Ik denk dat niet alleen de weerstand die ik vervangen heb versleten was, maar dat ook de rest van de schakeling door het vocht is aangetast. Ik zal doorgeven dat ze hier een compleet nieuw sein moeten plaatsen, want volgens mij heeft ook de lamp de geest gegeven.”
Hij voelt een hand op zijn knie. De monteur komt naast hem zitten.
“Gelukkig keek alleen die beer recht in de lamp toen de kortsluiting ontstond. Hij moet het meteen op een lopen hebben gezet. Gaat het een beetje?”
Hij begint in de vlekken voor zijn ogen alweer vaag de vormen van de monteur te herkennen en onwillekeurig laat hij een kort gegrinnik horen.
“Wat is er?”
“O, ik ben er achter gekomen wat er mis is gegaan bij het afleveren van de wagonnetjes. Toen ik vanaf de laatste halte terug telde kwam ik niet uit op het knooppunt zoals ik had verwacht, maar op het station ervoor. Pas toen besefte ik dat ik elke halte van één wagentje vanáf het knooppunt moest voorzien. Niet ook nog het knooppunt zelf, want daar stonden nog genoeg karretjes.”
Hij kijkt in de richting van de monteur.
“Dus als ik je daar afzet en jij neemt daar één van de wagentjes, dan klopt het schema weer helemaal.”
Hij haalt verontschuldigend zijn schouders op.
“Sorry, beginnersfoutje.”