42

Voorzichtig de hete vloeistof in het bekertje balancerend loopt Arthur de gang door.
“Zo moeilijk is dat toch niet, gewoon een kopje thee. Dat is toch niets teveel gevraagd,” mompelt hij voor zich uit.
De lichten om de volgende hoek detecteren zijn nadering en gaan harder branden terwijl de lampen die Arthur gepasseerd is terug naar hun nachtstand dimmen. Volgens de boordcomputer is dat beter voor de energiehuishouding. Er zijn per slot van rekening maar twee passagiers aan boord. Arthur heeft de meelopende verlichting niet eens meer in de gaten. Hij kan ondertussen blindelings zijn weg door de gangen vinden.
“Volgens mij heeft die automaat niet eens een harde schijf. Hij vergeet gewoon alles wat ik ‘m de vorige keer verteld heb. Moet net mij gebeuren, afhankelijk zijn van een drankautomaat die vergeten is hoe je persoonlijke instellingen opslaat.”

De deur voor hem glijdt met een tevreden gezoem open en Arthur loopt de commandokamer van het ruimteschip binnen. Ford zit in één van de luxe bedieningsstoelen schermuitdraaien en controlelampjes te interpreteren, maar vooral de etherfrequenties af te zoeken naar televisiezenders van de omliggende planeten. Hij kijkt verveeld op als Arthur in een stoel naast hem zakt. Er zijn vandaag maar weinig stations in de buurt die interessante shows uitzenden.
“Binnenkort vergeet dat ding nog eens het roerstaafje erin te doen.”
Hij neemt voorzichtig een slok en trekt een vies gezicht.
“Is ‘ie nog te heet?” informeert Ford.
“En ik gebruik niet eens suiker in mijn thee. Hè, wat zei je?”
“O, niets.”
Arthur kijkt de controleruimte rond. Hij heeft opeens het gevoel dat er iets mist, maar zo op het eerste gezicht staat alles in het vertrek nog op zijn plaats. Hij merkt dat Ford hem zwijgend aanstaart en zich waarschijnlijk afvraagt wat er nu weer aan scheelt.
Opeens weet hij het.
“Waarom is het hier zo stil? Heb je de computer uitgeschakeld?”
“Ik heb de boordcomputer op een rekenklus gezet. Ik had even genoeg van zijn gebabbel,” antwoordt Ford.
“Hmm, goed idee.” Hij draait het styrofoam bekertje waarvan de buitenzijde aangenaam warm is geworden rond tussen zijn vingertoppen. “Daar ben ik wel even aan toe, een minuut of vijf zonder die goedbedoelde waterval aan informatie.”
“Het kan zijn dat hij met deze klus iets langer dan een paar minuten bezig is. Misschien zelfs langer dan een paar uur. Ik heb hem opdracht gegeven de kortste route naar de Asscanjarnevel te berekenen.” Ford grijnst breeduit. “Die route leidt door een wormgat dat een passerend schip een klein eindje de toekomst in stuurt.”
Arthur bekijkt de grijze vloeistof in zijn bekertje met interesse.
“De draaiing van het sterrenstelsel waar het wormgat zich in bevindt zorgt ervoor dat het schip een stukje voor het begin van het wormgat weer tevoorschijn komt, zodat het opnieuw door het wormgat heen moet, enzovoorts. Hoe langer je op weg bent, des te verder je van je bestemming af komt.”
Ford is er niet de beste persoon naar om iets hypernatuurkundigs aan iemand van een relatief achtergebleven planeet uit te leggen. Dus als Ford weer een keer een theorie aan hem probeert op te dringen, waarvan de meest geleerde wetenschappers op aarde een flauwte zouden hebben gekregen, dan gaan Arthur’s hersenen op de sluimerstand totdat hij Ford’s uitleg kan besluiten met een “Goh, da’s reuze interessant, hoor”. En mocht hij later alsnog het fijne ervan willen weten, dan kan hij het altijd nog een keertje opzoeken.
Maar het lukt hem niet altijd al die informatie pijnloos langs zich af te laten glijden.
“Je zit te kijken alsof je net het antwoord van Deep Thought hebt vernomen,” grinnikt Ford.
“Eh, van wie?” Arthur’s hersenen schrikken op vanuit de standby-modus waarin ze toch nog gezakt zijn.
“Je gaat me toch niet vertellen dat je die geschiedenis rondom de zoektocht naar de Ultieme Vraag nu alweer vergeten bent?”
“Hoe zou ik zo’n verhaal kunnen vergeten,” bromt Arthur. “Een volk dat de onzekerheid beu was en voor eens en altijd het antwoord wilde weten op de Grote Vraag over het Leven, het Universum en de rest.”
“Het is niet zomaar een ‘volk’,” verbetert Ford hem zachtjes ronddraaiend in zijn stoel, “Het zijn hyperintelligente wezens uit een parallel universum.”
“Hoe dan ook, ze hadden daarom een supercomputer gebouwd die na zeven en een half miljoen jaar rekenen met het cryptische antwoord ’42’ kwam.”
Ford heeft ondertussen het schaalmodel van het ruimteschip dat het dashboard siert opgepakt. Hij laat het een duikvlucht maken die eindigt op het bedieningspaneel: “Vrrrmm, vrrrroarrrr. Mayday, mayday! Sccrrreeeeuuuuwww-brrrgggghhhh.”
Een paar getroffen knoppen op het dashboard beginnen alarmerend te knipperen. Snel drukt Ford ze uit.
“Ben je klaar?” informeert Arthur.
Ford zet het schaalmodel voorzichtig terug op zijn plaats.
“Dat volk baalde dus natuurlijk verschrikkelijk, want ze beseften toen pas dat ze om te beginnen niet eens wisten wat de juiste formulering van de vraag was. Ze hadden dus helemaal niets aan het antwoord, omdat ze deze niet konden begrijpen zonder de juiste vraag te weten.”
“En toen moesten ze een nog grotere computer bouwen om de Grote Vraag over het Leven, het Universum en de rest uit te kunnen rekenen,” rondt Ford hem af. “Bravo, je weet het nog.”
Arthur zucht. “Ik heb wel met ze te doen. Ze hebben zeven en een half miljoen jaar voor niets zitten wachten. Ongelofelijk.”
Ford haalt minachtend zijn neus op. De thee, of wat er volgens de drankautomaat voor door moet gaan, is nog steeds heet dus zet Arthur het voorzichtig op een stukje instrumentenpaneel waar hij geen weggewerkte knoppen kan ontdekken. Daarna zet hij de boordradio aan. Zonder het opgewekte gekwebbel van de boordcomputer is het wel heel erg stil. Hij neemt het bekertje terug in zijn hand en blaast er voorzichtig in. Zachte achtergrondmuziek vult de ruimte. De melodie herinnert hem aan een liedje dat hij zich nog van de aarde herinnert.
“Is dat gefluit nu nodig?” merkt Ford geïrriteerd op. “Je kunt je thee ook afkoelen zonder er geluid bij te maken.”
“O, sorry. Ik moest opeens denken aan een oud liedje, ‘Tea for two’.”
“Die thee drink je maar in je eentje. Ik hoef dat slappe spul niet,” antwoordt Ford terwijl hij een paar knoppen herhaaldelijk indrukt omdat die op blijven lichten. “En hou op met dat gefluit. Het is een stom melodietje en bovendien is het irritant.”
“Ik vond het wel toepasselijk,” mompelt Arthur, niet van plan zijn theemoment te laten bederven. Hij wil nog een keer in zijn thee blazen als Ford hem een raar geluid hoort maken. Het klinkt alsof hij opeens vergeten is welke kant de lucht uit moet om zijn thee af te koelen. Ford kijkt nieuwsgierig op. Het komt niet zo vaak voor dat iemand zich verslikt nog voordat hij ook maar iets gedronken heeft.
“Tea for two,” weet Arthur tussen een paar hoestbuien door uit te brengen.
Geen reactie van Ford.
“Tea for two!”
Arthur begint weer te hoesten en zwaait geagiteerd met een uitgestoken vinger rond. Het duurt even voordat Ford in de gaten heeft dat Arthur iets in de lucht aan het schrijven is.
“T-4-2,” verduidelijkt hij als hij weer een beetje op adem gekomen is. Ford ziet dat Arthur weer een beetje een normale kleur begint te krijgen, maar vindt dat er nog steeds niet echt iets zinnigs uit komt.
“T-42, tweeënveertig! Die hyperintelligente wezens hebben helemaal niet de verkeerde vraag gesteld. Het is de computer die het antwoord verkeerd geïnterpreteerd heeft.”
Dit blijkt bij Ford eindelijk iets van een reactie te veroorzaken. Arthur ziet dat één van zijn wenkbrauwen een klein eindje omhoog gaat. De andere wenkbrauw doet evenwel nog niets.
“Het Ultieme Antwoord is niet ’42’ maar ‘4 2’. ‘Four-two’, ‘voor twee’. Wat is de zin van het Leven, het Universum en van het hele bestaan? Niets, als je je leven helemaal in je eentje doorbrengt. Het leven heeft pas zin als je het samen met een ander beleeft.”
Beide wenkbrauwen van Ford gaan nu omhoog, ver omhoog. Dit is één van die zeldzame momenten dat hij Ford echt perplex ziet staan. Arthur weet dat hij over een uur alweer met opmerkingen zal komen als “Daar hadden we zelf ook nog wel op kunnen komen”, maar op dit moment is het maar goed dat ze het ruimteschip vrijwel altijd al op de automatische piloot hebben staan.
Eén van de schermen licht op en de boordcomputer begint deze regel voor regel te vullen. Sommige van de formules zijn offensiever dan strikt wiskundig noodzakelijk is. Ford lijkt de drukte op de terminal niet in de gaten te hebben.
“En ik maar denken dat niet de computer, maar de programmeur degene is die de fouten maakt.”


Dit korte verhaal is gebaseerd op Douglas Adams’ ‘The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy‘.