Eén man en één paardenkop

Verse aardbeienjam te koop.
Dat is ook toevallig. Hij brengt vlak na het bord bij de oprit zijn fiets tot stilstand. Toen hij het dorp uit reed realiseerde hij zich dat hij vergeten was jam te kopen. Hij is ook op de heenweg langs deze boerderij gereden, maar het bord is hem toen niet opgevallen. Anders was hij nooit vergeten zijn potje broodbeleg in te slaan.

Hij drukt voor een tweede keer op de bel en doet zijn kraag omhoog. De wind is aangetrokken en hij voelt de eerste druppels. Het zou jammer zijn als de boer niet thuis zou blijken te zijn, want hij heeft geen zin om alleen voor de jam terug naar de winkel te rijden. Pas aan het eind van de week moet hij weer eens een keer in het dorp zijn. Hij loopt naar de hoek van de woning om te kijken of er iemand op het erf aanwezig is. De binnenplaats is verlaten. Er staat geen kar of trekker en de deuren van de schuren die aan het erf liggen zijn gesloten. Wel staat er een paard. Hij blijft verwonderd staan. Hij ziet van het dier alleen het lichaam want het heeft zijn hoofd via een raam naar binnen gestoken. Het leunt nonchalant met het linker achterbeen geknikt op een teen. De wind doet de staart een beetje bewegen. Voor de rest staat het dier doodstil.
Hij wil het paard van wat dichterbij bekijken als hij de voordeur open hoort gaan. Er verschijnt een hoofd om de deurpost.
“Hallo?” De boer kijkt hem onderzoekend aan. “Waar is het voor?”
Hij maakt zijn blik los van het dier bij het raam en haast zich te antwoorden: “Ik zag dat de jam verkoopt.”
De man reageert niet meteen, dus voegt hij eraan toe dat hij een potje wil kopen.
“Ik moet de potjes nog vullen,” fronst de boer, “Je kunt binnen wachten als je wilt.”
Het ziet er niet naar uit dat de bui over zal trekken dus volgt hij de man naar binnen.

Het keukentje is sober en de stoel die de man hem heeft aangeboden is recht en hard. Voordat hij het vertrek verliet heeft de boer hem nog gevraagd of hij iets wilde drinken. De man kon als hij daar zin in had thee zetten. Hij heeft geantwoord dat dat niet hoefde. Ergens achter in de boerderij hoort hij het geluid van glazen potjes. Het vertrek is precies zoals hij zich dit bij een alleenstaande boer voor zou stellen: de verkleurde geblokte gordijnen, de volle aanrecht, de kranten en kruimels op de eettafel. Het enige wat in het vertrek uit de toon valt is het paardenhoofd dat vlak bij de eettafel aan de muur hangt.

De man loopt het keukentje binnen. Hij drukt hem een glazen potje in handen waarin een troebele bruinige gelei zit. Hij bekijkt het met wantrouwen en wil al eigenlijk niet meer vragen hoeveel de man er voor wil hebben. De boer lijkt zijn aarzeling te begrijpen.
“Als je wilt mag je wel eerst even proeven, hoor.”
Hij kijkt de man weifelend aan. Pas als deze hem een bemoedigend knikje heeft gegeven draait hij het deksel van het potje. Vanaf de bovenkant ziet het goedje er niet veel beter uit. Als hij zijn vinger er in drukt blijkt de jam nog half vloeibaar te zijn, op de bruine brokjes aardbei na. Hij is des te verraster als hij zijn vinger in zijn mond steekt. Geen mens zou in een winkel een potje met deze inhoud in zijn boodschappenmandje zetten, zelfs als er een net etiket omheen zou zitten, maar de smaak bevalt hem op de één of andere manier wel.
“Ik maak nog niet zo heel lang jam,” verontschuldigt de boer zich. Hij is op de stoel tussen de tafel en het paardenhoofd gaan zitten. “De kleur is nog niet zoals ik het wil hebben.”
“Dat geeft niet. De smaak is goed,” zegt hij bemoedigend. Hij vraagt zich ondertussen wel af of hij het potje op tafel zou durven zetten als hij visite over de vloer had.
“Hiervoor heb ik vee gehouden.” De man verschuift één van de kranten op tafel. De kruimels laat hij onaangeroerd. “Koeien, schapen, kippen en zo.”
“En paarden,” vult hij in een reflex aan.
“Ja, ook paarden. Het bracht redelijk wat op. Maar ik ben ermee op moeten houden vanwege de slechte grond.”
Terwijl hij het deksel terug op het potje draait kijkt hij verbaasd op. Daar heb je bij het houden van vee toch niet direct mee te maken? Van slechte grond heb je pas last als je bijvoorbeeld aardappelen en groente verbouwt.
“Het komt door de slechte grond,” houdt de man vol. “Het perceel dat aan mijn kavel grenst deugt niet.” De boer kijkt hem somber aan. “In de grond achter deze boerderij liggen mijnen, overblijfselen van de laatste oorlog.”
Hij staart de man geschokt aan en even heeft hij het idee dat hij iets aan de rand van zijn blikveld ziet bewegen.
“Een mijnenveld en een veehoudersbedrijf is een slechte combinatie. Als mijn familie hier niet sinds generaties zou hebben gewoond, dan was ik allang verhuisd. Je kunt nooit helemaal voorkomen dat één van de dieren in een onbewaakt ogenblik door een hek dat niet goed dicht zit glipt of dat er één over het prikkeldraad heen springt. Toen Higgins zo’n uitstapje maakte en op een mijn liep was voor mij de maat vol. Sindsdien verbouw en verkoop ik fruit.”
Zijn blik is ondertussen op het paardenhoofd dat naast de boer uit de muur steekt blijven hangen. Na zijn onthulling bezorgd de aanblik ervan hem een onbehagelijk gevoel.
“Gelukkig was Higgins niet teveel beschadigd en heb ik hem een mooi plaatsje hier in mijn keuken kunnen geven.”
De tweede helft van zijn mededeling bereikt hem al niet meer, want weer ziet hij een beweging naast de man op de stoel voor hem. Hij meende de lippen van het paardenhoofd tegelijk met die van de boer ‘beschadigd’ te hebben zien formuleren. Hij voelt zijn hand die zich om het potje klemt vochtig worden. Komt het omdat hij van de jam heeft geproefd? Heeft de man er alleen maar fruit en suiker in verwerkt? Is het maar goed dat hij de aangeboden thee geweigerd heeft?
“De jam kost tweeënhalve euro.” De stem van de boer brengt met terug bij zijn positieven. Terwijl hij met een trillende hand zijn portemonnee zoekt ziet hij het paardenhoofd nog net ‘euro’ spellen. Hij leg de munten op tafel en weet niet hoe snel hij de woning uit moet komen.

Als hij zijn fiets van de standaard heeft gehaald schaamt hij zich een beetje voor zijn overhaaste vertrek. Hij merkt dat de boer hem gevolgd is en in de deuropening staat. De frisse buitenlucht verdrijft het verkrampte gevoel in zijn buik en hij voelt zich verplicht om toch nog iets van interesse te tonen.
“Heb je op dit moment nog koeien of schapen?”

Als hij de oprit passeert staat het paard nog steeds met zijn hoofd door de raamopening, nog steeds met het linker achterbeen iets opgetrokken.
Wisselen die dieren nooit een keer van been, vraagt hij zich af terwijl hij snelheid maakt. Het begint harder te regenen. Op zijn vraag heeft de boer geantwoord dat hij technisch gezien nog één stuk vee heeft. Technisch gezien. Wat een vreemde manier van formuleren.

De regen tikt tegen het glas achter de geblokte gordijnen. De boer zit aan de eettafel aardbeien van hun kroontjes te ontdoen. Hij kijkt even in het zacht glanzende oog van de paardenkop die naast hem uit de muur steekt. Daarna richt hij zijn aandacht weer op de fruitschaal.
“Ik heb nooit gezegd dat Higgins de explosie niet overleefd heeft,” mompelt hij.


Schrijftip:

Ook bij korte verhalen is het soms raadzaam een plattegrond van de situatie te maken. Zo voorkom je dat er in je verhaal dingen gebeuren die onmogelijk zijn.

De hoofdpersoon ziet het paard voor het eerst als hij langs de boerderij naar het erf loopt. Als hij later naar huis rijdt ziet hij het paard voor een tweede keer.