Nieuwe buurman

Het schijnt vroeger een verfwinkeltje te zijn geweest. Maar dat is al lang geleden. Er staan nog wel blikken met verschillende kleuren verf en een rek met de obligate rollen behangpapier die je om één of andere reden in elke verfwinkel tegen komt, maar ze verwacht dat de verf al ver over de houdbaarheidsdatum heen is. Het hele interieur ziet er vergeeld uit. In de schappen liggen stuc-ornamenten die écht niet meer kunnen en men lijkt allang niet meer langs te zijn gekomen om de voorraad aan te vullen. Toch staat de winkel vol, veel te vol. Als decor van een jaren zeventig film zou ze het oké vinden, maar hier zelf iets kopen, no way.
Maar daar komt ze ook niet voor. Ze loopt naar achteren waar het dametje zit. Het vrouwtje zit aan een tafel verstelwerk of iets dergelijks te doen. Ze zit er voornamelijk oud te wezen. Ze runt het zaakje al zo lang ze dit winkeltje kent. Ze kan het zich niet anders voorstellen dan dat haar ouders haar vanaf haar jeugd ingezet hebben in hun familiezaak en dat ze sindsdien niets anders meer heeft gedaan. Veel klanten heeft ze nooit gehad, zeker de laatste jaren niet. Haar vaste klanten hebben haar geheim goed verborgen weten te houden.
Het vrouwtje heeft haar in de gaten gekregen want ze heeft het lapje stof waar ze iets mee aan het doen was nu helemaal onder de tafel laten zakken. In stilte wacht ze tot ze bij haar aan tafel is gaan zitten. Ze schuift een zakje krakelingen naar het vrouwtje toe. Elke keer als ze bij haar langs komt voelt ze zich verplicht een kleinigheid voor haar mee te nemen. Ze komt nooit langs om wat uit de winkel te kopen en ook voor de dienst die ze levert vraagt ze nooit iets. Het is een vrouwtje van weinig woorden. Ze vraagt zich af of ze haar de afgelopen jaren ooit iets terug heeft horen zeggen. Het vrouwtje kijkt naar de koekjes in het plastic en dan naar haar. Ze raakt het zakje niet aan maar ze weet dat als ze zo meteen na het gesprek naar de voordeur loopt en even achter haar kijkt de koekjes verdwenen zijn. Het is akkoord, ze aanvaardt haar kadootje. Ze begint te vertellen.

Het is iets na vijven. Ze legt haar handwerkje opzij en staat op. Terwijl ze steun zoekt tegen de vele schappen die haar winkeltje rijk is loopt ze voetje voor voetje naar de voordeur. Het is buiten de etalageramen al donker aan het worden, maar de straatlantaarns zijn nog niet aan. Ze ziet pas als ze de winkeldeur op slot wil doen dat er nog een klant aan komt. Vreemd. Meestal komen haar klanten maar één keer per week of zelfs maar een enkele keer per maand. Niet twee keer op dezelfde dag. De late klant houdt even haar pas in als ze haar bij de deur ziet staan, maar als ze haar hand die de knip op de deur wilde doen laat zakken, duwt ze de deur open en stapt ze naar binnen. Geagiteerd beent ze langs haar naar de balie, één van de vele meubelstukken in het winkeltje dat in geen jaren meer dienst heeft gedaan, en zet de grote tas die ze bij haar heeft op de grond. Met een lichte verbazing ziet ze hoe de vrouw er een kat uit haalt. Ze zet het dier met een kribbige beweging op de toonbank. Vervolgens kijkt ze met een hand in haar zij haar richting uit. Zonder te wachten tot ook zij de balie bereikt heeft begint ze met haar verhaal.
“Sorry dat ik zo vlak voor sluitingstijd nog binnen val, maar er is iets niet helemaal goed gegaan. Ik snap het niet. Normaal lever je altijd vakwerk af. Ik wed dat je nooit klachten krijgt, maar vandaag was een grote misser. Ik heb vanmiddag toch duidelijk genoeg verteld met welk probleem ik zit? Wel, dat probleem is er nog steeds.”
Ze kijkt onder het lopen af en toe op naar de druk pratende vrouw. Ook de kat is er bij gaan zitten en kijkt geïnteresseerd naar haar bazinnetje.
“Die buurman van mij, dat was het onderwerp, weet je nog? Elke keer als ik ‘m tegen kom kan er geen vriendelijk woord van af. In het begin heb ik nog geprobeerd een groet van hem los te krijgen, maar het enige wat ik terug krijg is die norse blik van hem. Ik heb mijn best gedaan, die vent is gewoon een engerd. Je weet dat ik alleen in de uiterste gevallen van je diensten gebruik maak, maar ik geef je te raden wie ik zag toen ik vanmiddag thuis kwam. Juist! Mijn buurman, in zijn voortuin gras aan het maaien! Mijn probleem is dus nog steeds niet opgelost! En dat terwijl het de vorige keren allemaal zo gladjes verliep. Wat is er aan de hand?”
Ze merkt dat ze met stemverheffing heeft gesproken. Een beetje beschaamd houdt ze even stil. Maar haar boosheid is nog niet weg.
“Wat is er mis gegaan? Heb ik vanmiddag iets niet duidelijk genoeg verteld? Het ging over mijn buurman, dat is toch wel overgekomen, toch?”
Ze kijkt nog steeds tegen haar op. Zwijgend houdt ze even haar blik vast. Dan draait ze zich om en schuifelt ze terug naar de voordeur.
“Je hebt me vanmiddag verteld over je probleem met je buurman”, zegt ze zonder zich om te keren. Ze glijdt met één hand langs een rek met kwasten in grijs geworden plastic.
“Je hebt me verteld over dat jullie niet samen door één deur kunnen. Daar ben je inderdaad heel duidelijk in geweest. Je hebt me er zo precies over verteld dat het niet moeilijk was de oorzaak van jullie ruzie te achterhalen. Jullie wonen in een huis dat enigszins gehorig is, niet?”
Ze staart de oude vrouw verbouwereerd na. De kat heeft het opgegeven via kopjes tegen haar arm aandacht te krijgen en zit nu op de toonbank haar kop te wassen.
“Niet?”
Het vrouwtje heeft even halt gehouden en haar hoofd half naar haar omgedraaid. Ze schrikt op.
“Eh, ja. Dat is waar.”
“Juist. Uit je verhaal heb ik opgemaakt dat die buurman van jou een stille man is. Als je hem buiten niet tegen komt, dan weet je niet eens of hij nu wel of niet thuis is. Hij doet voorzichtig met de deuren, hij draait geen harde muziek.”
“Ja, je weet nooit of hij nu wel of niet thuis is. Een beetje vreemd. Net of hij wil laten overkomen dat hij weg is om je dan stiekem te begluren. Het is een beetje een griezel als je het mij vraagt…”
Het vrouwtje heeft bijna de deur bereikt, maar heeft zich nu helemaal omgedraaid. Ze houdt verschikt haar mond.
“Hij heeft ook geen huisdieren, geen honden die met hun nagels over het parket tikken of gaan blaffen als je niet thuis bent. Je hebt eigenlijk helemaal geen last van hem.”
Ze krijgt plotseling een brok in haar keel. Het vrouwtje van de verfwinkel beschuldigt háár. Haar buurman heeft inderdaad geen huisdieren, zij daarentegen wel. Zij heeft een hond. Naast haar zit de kat zich te wassen. Ze had een hond. Het komt hard aan, maar het vrouwtje heeft wel gelijk. Ze heeft een gemakkelijk schoon te houden laminaatvloer en als ze weg is schijnt haar hond de buurt bij elkaar te blaffen. Ze heeft wel pogingen gedaan hem af te richten, maar toch blijft hij reageren op elke fietser en voetganger die langs haar huis komt. Dat jachtinstinct, daar doe je weinig tegen. Haar buurman moet een hekel aan dat beest gekregen hebben. En aan haar. Het lag helemaal aan haarzelf dat hij haar nooit een keer op straat begroette. En dat heeft ze nooit ingezien. Ondertussen kijkt het oude vrouwtje haar nog steeds strak aan. Heb ik ook niet deze keer je probleem opgelost, zoals die tientallen keren hiervoor?
“Maar dat is toch geen reden om Bello in een kat te veranderen?” huilt ze bijna.
“Die hond was het probleem tussen jullie twee en dat probleem heb ik weggenomen. Heb je vanmiddag niet gemerkt dat de relatie tussen jou en je buurman een stuk verbeterd is? Heb je hem niet even aangesproken toen hij in zijn voortuin bezig was? Of ben je meteen terug naar hier gerend?”
Ze bijt op haar lip en durft het vrouwtje niet aan te kijken.
“Dat dacht ik al.”
Ze houdt de winkeldeur open.
“En nu wegwezen.”

Met dank aan Francis