Jaarring

Theresa en ik zaten die avond onder het lichte bladerdak van de laatste zonnestralen te genieten toen ze op het idee kwam. Over een paar dagen zou ze verhuizen naar een andere stad om daar te gaan studeren. We zouden elkaar een stuk minder vaak zien en dit was waarschijnlijk de laatste avond dat we hier met z’n tweetjes doorbrachten. Ze wilde iets achterlaten, een aandenken aan onze liefde. Ik had er helemaal niet op gerekend dat zij die avond zoiets zou willen doen, maar gelukkig heb ik altijd mijn zakmes bij me.
“O nee, we gaan hier niet in basten zitten krassen.”
Ik keek haar vragend aan. Was het dan niet haar bedoeling om onze initialen in één van de stammen te zetten?
“Ik wil dit moment niet bederven door de flora hier te vandaliseren. Berg dat mes maar op, ik heb een beter idee.”
Ze deed haar armband uit. Sinds ze het van mij had gekregen droeg ze het altijd. Het was een ding uit één stuk, zonder sluiting. Het was dankzij haar slanke handen dat ze dat ding überhaupt af kon doen.
“Wat wil je ermee gaan doen?”
“We”, verbeterde ze me.
“We gaan het samen hier begraven. Geef me je ketting eens.”
Het hangertje met daaraan een kruisvormige decoratie heb ik op mijn beurt van haar gekregen. Ik deed het af. Ze bond het aan haar armband en hield het omhoog.
“Eén deel van jou, één deel van mij. Nu moeten we het samen ergens begraven.”
Ik vond haar hele plan nog steeds raar, maar stemde toe dat de grote witte kei een uitstekende locatie was. Met onze blote handen maakten we een put. Onze gravende vingers raakten elkaar af en toe. We lieten het sieraad met z’n tweeën in de grond zakken. Ik denk dat ik de symboliek ervan wel begreep, maar nog steeds vond ik het hele gedoe maar omslachtig. Ik had liever onze voorletters in schors vereeuwigd gezien. Eeuwig, net zoals de liefde tussen ons hoort te zijn. Wat als één van ons de ander niet meer zag zitten? Dan was het aandenken eenvoudig te vernietigen door de armband op te graven. Een tatoeage kun je weliswaar ook laten verwijderen, maar onze schat in de grond is naar mijn mening veel te gemakkelijk weg te halen.

Het is nu een jaar later en de gedachte laat me niet met rust. Ligt de armband er nog, onder de grond, naast de steen? Ik zie Theresa nog maar sporadisch. Ze heeft het ontzettend druk met haar studie, zegt ze. De laatste keer is ze voor de verandering bij mij op bezoek geweest. Misschien heeft ze toen stiekem ook ons plekje bij de witte kei bezocht. Misschien ligt de armband er niet meer. Dat hoeft natuurlijk helemaal niets te betekenen. Iemand anders kan de armband hebben gevonden. Een ander verliefd stelletje kan ook op het idee zijn gekomen om iets te begraven en de armband mee hebben genomen. Ik kan het ze niet kwalijk nemen. Zij kunnen niet weten dat hun opgraving tot grote misverstanden kan leiden.

Ik heb vannacht weer nauwelijks geslapen. Ik besefte dat het nutteloos was om te blijven liggen en ben maar opgestaan. Nu loop ik hier buiten tussen de dunne stammetjes door. Het bladerdak houdt een deel van het maanlicht tegen, maar toch kan ik de witte kei al van een afstand zien liggen. Ik zet de schop in de grond en begin te graven. Ik voel me beschaamd tegenover Theresa, dat ik dit nodig heb om overtuigd te kunnen zijn van haar liefde. Over die van mij heb ik geen twijfels, ik houd nog steeds oprecht van haar alleen. Verdorie, ik heb er spijt van dat ik mijn zin niet heb doorgezet en gewoon onze kapitalen in één van de stammen heb gekerfd. Dat had een hoop slapeloze nachten gescheeld.
Misschien is dit toch niet de juiste zijde. Ik graaf een tweede gat aan de andere kant van de kei en wenste dat ik ook een zaklamp mee had genomen. Ook hier kom ik niets tegen. Ik graaf nog wat dieper en begin een derde gat. Hoewel het nog koud is heb ik de neiging mijn jas uit te doen. Ik gooi de schep weg en klauw met beide handen door de zandhopen die ik rondom de kei heb opgeworpen. Niets, ik vind helemaal niets. Het hoeft natuurlijk niks te betekenen…
Ik zak neer op de grond en verberg mijn hoofd in mijn handen. Ik voel de kleiachtige grond op mijn vingers strepen over mijn gezicht trekken. Theresa kan een ander hebben gevonden daar in die andere stad. Dat ik de armband niet meer kan vinden zou me genoeg moeten zeggen, maar ik durf de conclusie nog niet te trekken. Ik geef het nog even de tijd.

De eerste zonnestralen breken door het bladerdak. Ik zit al de hele tijd naar de stam voor me te staren totdat ik me opeens afvraag waarom die smalle band om de schors zoveel licht reflecteert. Ik sta op en loop er naar toe. Om de stam zit een metalen ring die het hout licht insnoert. Al voordat ik de kruisvormige decoratie aan de andere kant ontdek herken ik het sieraad. Theresa’s armband ligt inderdaad niet meer onder de grond. Het afgelopen jaar heeft één van de takken de armband mee naar boven getrokken en nu vormt het een soort van permanente inscriptie in de bast.
Ik streel het goudkleurige oppervlak en kan een gegrinnik niet onderdrukken. Het is best wel leuk als je uiteindelijk toch je zin blijkt te hebben gekregen.