Heilig Hart

Hij zet zijn tanden in het vlees en schud flink met zijn kop. Het gebeurt niet vaak dat hij zo laat nog een snack toegeschoven krijgt, dus geniet hij er met volle teugen van. En omdat hij een gezonde jonge hond is houdt dit niet alleen het opeten van de biefstuk in. Hij heeft de man hier nog nooit eerder gezien, maar het komt wel vaker voor dat er hier vreemden overnachten. Toch vond hij het wel vreemd dat hij deze logé vannacht zo onaangekondigd tegen kwam. Normaal introduceert zijn bazin een gast aan het begin van de avond: “Hallo, deze man/vrouw blijft hier vannacht slapen. En dit is onze waakhond. Laat hem maar even ruiken.” Vanavond was er geen kennismaking geweest, maar de late bezoeker had hier een goed alternatief voor bedacht. Er gaat niets boven het meebrengen van een smakelijk presentje voor degene met wie je die nacht het dak boven je hoofd deelt. Hij legt zijn poten op het stuk vlees en trekt er hard met zijn tanden aan. Dan schud hij het nogmaals flink door elkaar om het vervolgens los te laten en met een boog weg te laten vliegen. Hij sprint er achteraan. De biefstuk is achter het beeld op de hoge sokkel terecht gekomen. Hij springt, duwt zijn neus achter het voetstuk en merkt dat het beeld wel heel veel meegeeft.

Het dorp heeft meestal wat tijd nodig om wakker te worden, maar vanochtend moesten ze er al behoorlijk vroeg op uit. Het bureau heeft een bezorgd telefoontje gekregen van de in het plaatsje wonende nonnengemeenschap en nu is hij met één van de jongere agenten op weg naar het klooster. De wagen kunnen ze vlak bij de poort kwijt. Er staat daar alleen een fiets geparkeerd die zo te zien niet op slot zit. Maar dat is niet erg. Het is een rustig dorpje waar iedereen elkaar kent. Mocht iemand het toch in zijn hoofd halen er met een fiets vandoor te gaan die niet van hem is, dan heeft de lokale bevolking al snel in de gaten dat de fiets en de bestuurder niet bij elkaar horen.
Ze bellen aan. Moeder-overste doet open. Ze is er niet de persoon naar dit te laten merken, maar ze voelen dat ze opgelucht is dat beide dienders gearriveerd zijn. Op zich was het geen alarmerend telefoontje, maar de nonnen hebben even de tussenkomst van de politie nodig om gerustgesteld te worden.
“Goedemorgen, zeereerwaarde moeder. Hoe gaat het ermee?”
“Niet slecht, niet slecht. Het gaat hier rustig zijn gangetje.”
“Fijn dat te horen. U hebt ons gebeld om iets te melden?”
“Dat klopt. Vanochtend ontdekten we iets dat ons zorgen baart. Zoals u weet sluiten we elke avond het hele kloostercomplex af. Toen vanochtend echter één van de zusters het kerkgebouw in ging bleek de deur naar de sacristie niet meer op slot te zijn.”
“En u weet zeker dat die deur gisteren ook op slot is gedaan?”
“Dat weten we heel zeker. We wijken nooit van onze procedures af. Dus als er de volgende ochtend een deur wel dicht is maar niet op slot, wel, dan is er wat aan de hand.”
“Is iemand van jullie de kerk al binnen geweest?”
“Nee. We vertrouwden het niet. We hebben eerst jullie gebeld.”
“Laten we dan maar eens gaan kijken.”

Niet dat het klooster vaak te maken heeft met insluipers, maar de nonnen hebben er wel de gewoonte van gemaakt ‘s avonds alles netjes op slot te doen. Vanwege hun gelofte tot gastvrijheid laten ze vreemden toe, maar ze willen ook weten wie ze ‘s nachts over de vloer hebben. Ze proberen te voorkomen dat één van hen zich ‘s ochtends het apelazarus schrikt omdat ze in de kerkbanken een wildkampeerder ontdekken.

De buitendeur van de sacristie is inderdaad niet op slot. Terwijl zijn jongere kompaan een rondje rond de kerk loopt om te controleren of er nog andere onregelmatigheden zijn bekijkt hij de deur. Hmm, een ouderwets slot waar een grote sleutel in past. Hij trekt de deur iets verder open, werpt een blik naar binnen en bekijkt de zijkant van de poort.
“Hoeveel sleutels hebben jullie van deze toegang?” informeert hij zonder op te kijken.
“Twee stuks. Eén in het sleutelkastje en één in het magazijn, als reserve.”
“Beide sleutels bevonden zich dus vannacht in het hoofdgebouw. Alle deuren van het hoofdgebouw waren vanochtend nog wel op slot?”
“Jazeker, daar was niets aan de hand.”
Hij bestudeert het slot verder. De deur is niet geforceerd en toch zat deze poort vanochtend niet meer op slot. Iemand heeft vannacht dit slot heel vakkundig ‘gepicked’. Bij zo’n ouderwets slot is dat niet eens zo heel ingewikkeld, maar de insluiper heeft er wel de moeite voor gedaan. Hij had er ook gewoon een breekijzer tussen kunnen zetten, dat was nog eenvoudiger geweest.
Zijn collega komt de hoek om gelopen.
“Verder geen bijzonderheden. Ook de hoofdingang is nog gewoon op slot“, meldt hij.
Ze stappen de sacristie binnen. Op het eerste gezicht lijkt er niets aan de hand, maar als ze om de tafel heen lopen zien ze dat de kasten geopend zijn en dat er enkele waardevol uitziende voorwerpen op de grond staan. Alsof ze klaar zijn gezet om meegenomen te worden.
“Volgens mij hebben we hier inderdaad met een inbreker te maken”, zegt hij als ze de uitgestalde buit zien. “Uw gevoel heeft u niet bedrogen, moeder.”
“Alleen vreemd dat alles er nog staat”, fluistert moeder-overste voorzichtig. “Misschien is de inbreker er nog.”
“Of misschien is hij door iets gestoord en gevlucht.”
Hij wijst naar de deur achter zich.
“Deze deur komt uit in de kerk?”
Het is de enige andere deur in het vertrek. Hij probeert de klink.
“Deze is ook niet op slot.”
Moeder-overste slaat haar hand voor haar mond. Twee deuren die afgesloten behoren te zijn en dat niet zijn!
“Onze nachtelijke bezoeker laat in elk geval een duidelijk spoor achter.”
Hij bekijkt het slot. Deze is iets moderner: een standaard cilinderslot. En ook deze is gekraakt zonder enige vorm van beschadiging achter te laten. De inbreker is duidelijk trots op zijn vak.
“Staan er in de kerk ook waardevolle spullen?”
“Het duurste wat daarbinnen staat is de kelk in het tabernakel.”
Moeder-overste bekijkt de voorwerpen die op de grond staan. Laat ze alsjeblieft de kelk met rust hebben gelaten.
Hij wenkt zijn collega en opent langzaam de deur. Hij verstijft. Vlak achter de deur hoorde hij iets. In een reflex reikt hij naar zijn dienstwapen, maar moeder-overste is hem voor. Zij heeft zich naar de deur gehaast en duwt deze verder open.
“Mijn excuses, ik had jullie ook over hem moeten vertellen”, verontschuldigt ze zich.
“Dit is Nicolas, onze waakhond. Nicolas, dit zijn twee agenten die hier even rond komen kijken.”
Ze krabt de hond met beide handen onder de oren, iets wat het enorme beest zich druk kwispelend laat welgevallen. Daarna besnuffelt het de benen van beide politieagenten.
“Eén van de jonge intreedsters heeft hem meegenomen. ‘s Nachts slaapt hij in de kapel.”
Hij aait het beest ook even over de kop. Over het algemeen kan hij het goed met honden vinden, maar het lijkt alsof dit dier zijn blik vermijdt. Alsof de hond niet in de ogen van een man in uniform durft te kijken. Als dit een waakhond is, dan gedraagt het zich in elk geval niet alsof er zich op dit moment een insluiper in de kerk bevindt.
Hij maakt moeder-overste duidelijk dat ze het beste even kan blijven wachten in de sacristie. Dan overlegt hij kort met zijn collega welk deel van de kerk ze ieder gaan doorzoeken.

Het is zijn collega die als eerste de ravage voorin de kerk ontdekt. Het Heilig Hartbeeld is van zijn sokkel gevallen en ligt in brokstukken over het lichaam heen. Het heeft de inbreker goed weten te raken. Niet alleen heeft het hem tegen de grond aan gesmakt, het heeft ook zijn schedel verbrijzeld. Te midden van een donkerrode plas staren de wijd opengesperde ogen hem aan. Hij ziet dat de ogen door de kracht waarmee het beeld is neergekomen iets uit elkaar staan. Hij zoekt steun tegen een pilaar en geeft over.
Zijn collega is snel ter plekke. Terwijl hij bevend zijn mond afveegt staat zijn maat rustig de situatie te overzien.
“Valt het je ook op”, zegt deze na een korte stilte, ”dat, hoewel alle sloten die we tegen zijn gekomen vakkundig open zijn gemaakt, er hier binnen wél sporen van braak zijn?”