Ontbering van een dierentuin

De grote bruine beer zat met een glazige blik naar de voorbij trekkende bezoekers te staren. Zoals elke dag zat het dier midden op zijn eiland, roerloos, alleen van zijn plaats komend als het voedertijd was. Appels, knollen, wortels. En soms wat de bezoekers hem toewierpen.
De jongen vond dat de beer hier, in de dierentuin die zijn stad rijk was, niet thuis hoorde. Het dier hoorde niet een hele dag op zijn gat te zitten, wachtend totdat het eten hem werd toegeworpen. Een beer hoorde los, te rennen door het woud, te vissen en wortels te verzamelen.

Hij bezocht de dierentuin elke dag, maar hij had er elke dag minder plezier in. Toen de jongen weer een middag in de uitgebluste ogen van het kolossale dier had staan staren, had hij de knoop doorgehakt en was hij dezelfde nacht nog naar de dienstpoort aan de achterzijde van het park gegaan. De ketting was voor zijn kniptang geen probleem geweest, evenmin de onverlichte slingerpaadjes langs de nu lege of slapende hokken. Hij had hier overdags vaak genoeg rondgelopen en ook nu wist hij de weg naar het berenverblijf in één keer te vinden. Nadat hij de grendel had weggeschoven rammelde hij met de kniptang langs de tralies om de beer wakker te maken. Daarna verborg hij zich een eindje verderop achter een muurtje. De beer kwam al gauw tevoorschijn, eerst aarzelend, maar toen leek hij een geur op te vangen. In steeds snellere draf rende hij zijn vrijheid tegemoet.
De beer leek net als hij zijn weg door het park goed te kunnen vinden, maar opeens sloeg het dier linksaf en de jongen was hem kwijt. Even stond hij vertwijfeld in het schemerduister de weggetjes van de splitsing af te turen, toen hoorde hij een gekraak dat niet uit de richting kwam van het hek dat naar de vrijheid leidde.
De beer had het stalletje gevonden waar overdags de hotdogs en broodjes bal werden verkocht. Hij liep er naar toe. To bear or not to bear, dacht hij. That’s not a question. That’s a solid fact. In elk geval solide genoeg om zonder veel problemen de deur van de snacktent doormidden te hebben kunnen duwen. Voorzichtig wierp hij een blik naar binnen. De imposante rug met het kleine staartje onttrokken de vriezer die tegen de achterwand stond aan het zicht. De beer had zo te horen de kist open gebroken en deed zich nu tegoed aan de inhoud. Diepgevroren of niet, het dier liet het zich goed smaken en zelfs de stenen die hij tegen zijn achterwerk gooide weerhielden hem er niet van om ook aan de inhoud van de vitrines te beginnen.

Een tijdje bleef de jongen kijken naar het zich langzaam uitdijende lichaam, toen vertrok hij. Bij het verlaten van de dierentuin liet hij het hek op een kier staan, al had hij niet meer de illusie dat hij het dier ermee hielp. Ze zeiden dan wel dat je de natuur niet uit een dier kon halen, maar bij een beer leek de wil soms sterker te zijn dan de natuur. En als dat eenmaal zo was, dan leidde je de beer niet zomaar uit de tuin, laat staan er omheen.


Dit verhaal is voorgedragen in het Schrijverscafé Kunstkring Voorst.