Puzzel voor gevorderden

Gefascineerd kijkt hij hoe zijn opa met zijn zakmes insnijdingen in de appel maakt. Hij zit met zijn knieën op de stoel en leunt met zijn ellebogen op tafel terwijl grootvader het stuk fruit voor hem klaarmaakt. Maar in plaats van dat hij de appel recht doorsnijdt maakt opa de insnijdingen getand, zodat als je de twee helften van elkaar haalt het net lijkt alsof de appel een scherp gebit heeft.
“Zo, klaar.” Opa zet de appel voor hem neer. “Weet je wat dit is?”
“Een appel?” antwoordt hij verlegen.
“Dit is een puzzelappel,” antwoordt hij trots. Hij klapt het zakmes dicht en bergt het op in zijn broekzak. “Ik heb heel erg mijn best gedaan om alle zigzagjes even groot te maken. Maar vergis je niet, als je de appel uit elkaar haalt, dan past hij maar op één manier terug in elkaar.”
Hij staat op en neemt voor zichzelf een appel uit de fruitschaal.
“Probeer het maar eens uit.”

Terwijl opa de achtertuin in loopt staart hij gebiologeerd naar de appel. De beide appelhelften grijpen precies in elkaar. Om de snijlijnen te zien moet hij goed kijken. Hij telt hoe vaak ze op en neer gaan en terwijl hij de appel ronddraait houdt hij zij vinger op het begin van één van de snijlijnen. De insnijding gaat acht keer op en neer. Voorzichtig trekt hij de beide helften los. Hij voelt even wat weerstand voordat de laatste vezels van het klokhuis meegeven. Dan ruikt hij de frisse zoete geur van het vruchtvlees. Maar voordat hij beide helften opeet wil hij eerst proberen of hij de appel weer terug in elkaar kan zetten.
Hè, wat is dat nu. In de appel zitten gaatjes. Is een insect hem voor geweest? Hij haalt zijn neus op. Hij wil de appelhelften neerleggen als hij bij zijn andere hand iets hoort. De fruithelft die hij met deze hand vasthoudt zit ook vol gaatjes. Uit één van de gaatjes steekt iets.
“Hé, hallo. Waar denk je dat je mee bezig bent?”
Het beestje kronkelt nog iets verder uit het gangetje dat het in de appel gegraven heeft.
“Ja, ik bedoel jou,” vervolgt het met een venijnige piepstem.
Vol ongeloof kijkt hij naar het veelpotige beestje. Het insect praat echt tegen hem.
“Kun jij praten?” stamelt hij.
“Ja, en ik kan ook heel boos worden als je niet snel mijn huis terug in elkaar zet.” Het diertje in zijn hand klakt een paar keer venijnig met zijn grote uitstekende kaken.
“Je huis?” Hij kijkt nog steeds verdwaasd naar de halve appel in zijn hand.
“Ik woon hier, in deze appel.” Het wriemelt ongeduldig met zijn vele pootjes. “Komt er nog wat van?”
Hij kijkt naar zijn andere hand en brengt de beide helften naar elkaar toe. Hè, nee, zo past het niet. Hij ziet dat er nog ruimtes tussen de snijvlakken zitten. Opa had gelijk, de appel kun je maar op één manier terug in elkaar zetten. Hij haalt de helften weer van elkaar.
“Gaan we leuk doen?” snerpt het insect. “Zet mijn huis nú meteen terug in elkaar, en wel een beetje op de goede manier, hè.”
“Ehm, wacht even. Ik weet niet meer op welke manier…”
“Je weet niet meer hoe je mijn woning terug in elkaar moet zetten? Had daaraan gedacht voordat je mijn huis sloopte.” Het insect kruipt nog verder naar buiten. De segmenten waaruit zijn lichaam bestaat glimmen vervaarlijk.
“Zou jij dat leuk vinden als iemand de bovenste verdieping van jouw huis eraf zaagde en het er een kwartslag gedraaid terug op zette? Nee hè? Want dan wordt het een beetje moeilijk om je slaapkamer te bereiken, hè?”
Zenuwachtig draait hij de appel een beetje. Hij probeert opnieuw de stukken appel op elkaar te passen, maar weer komen de helften net niet overal tegen elkaar aan.
“Je doet het erom, hè?” Het is moeilijk te zien waar het zijn ogen heeft zitten, maar in plaats daarvan lijken zijn scherpe kaken vuur te schieten. “Volgens mij doe je het er inderdaad om. Als je nu niet meteen de boel in orde maakt dan haal ik er mijn collega’s bij.”
“Wie?” Hij voelt dat zijn handig vochtig worden van het zweet.
“De rest van de bewoners van die appels daar.” Met een tiental pootjes wijst het naar de fruitschaal midden op tafel. “We zijn met tientallen, honderden. Ik waarschuw je, laat het niet zover komen dat ik ze erbij moet roepen.”
Zenuwachtig kijkt hij naar de schaal. Hij telt maar zes stuks fruit. Misschien leven er meerdere insecten in één appel? Nogmaals probeert hij de helften te sluiten. Hij merkt dat zijn handen trillen als hij door iets meer druk uit te oefenen de naden tussen de vertandingen dicht probeert te drukken.
“Au, au, godverdegodver. Nee, dat past niet, sukkel die de d’r bent.”
Hij draait de appelhelften nog een keer iets en sluit ze opnieuw. Of heeft hij deze combinatie al een keer gehad?
“Uilskuiken, oen, rot stuk vreten!”
En op deze manier?
“Ik roep mijn makker erbij, hoor! En dan zul je es wat beleven!”
Hij voelt de tranen in zijn ooghoeken als hij opnieuw een combinatie probeert. Het vochtige binnenste van de appelhelften glijdt tegen elkaar. Hij durft nauwelijks te kijken. Hij durft al helemaal niet meer de helften van elkaar te halen.
Even blijft het stil.
“Hèhè, dat werd tijd,” hoort hij gesmoord uit de appel klinken. “Nou, bedankt hoor, maar niet heus. Zet mijn huis nu maar terug bij de rest en LAAT ME MET RUST!”
Snel laat hij de appel tussen de rest van het fruit op de schaal vallen. Daarna laat hij zich op de grond glijden. Als hij zijn handen aan zijn bloes afveegt voelt hij de tranen naar boven komen. Hij rent naar buiten.

“Zo.”
Tevreden zakt opa achterover in de tuinstoel. Hij klapt zijn zakmes dicht en bergt het op in zijn broekzak. Dan laat hij het kunstwerkje in zijn handen ronddraaien. 32 netjes over de omtrek verdeelde vertandingen, allemaal op het oog even groot. Maar voordat hij de appel opeet wil hij eerst even proberen of hij deze puzzel voor gevorderden op kan lossen.