De duivelse kok

Buiten wordt een fiets tegen de muur aan gezet. Ze haast zich naar het gedeelte van de keuken dat door middel van een scheidingswand is ingericht als uitgifteloket van de afhaalmaaltijden. Het restaurant is leeg, maar gelukkig komen er vandaag wel klanten langs die een gerecht mee willen nemen. Ze schuift op de stoel voor het raam en kijkt tegen een wiel aan. Er heeft inderdaad iemand zijn fiets tegen de muur aan gezet, maar het is wel een vreemde fiets. Om te beginnen heeft het een groot wiel, zo groot dat het het hele oppervlak van het kozijn beslaat. Ze kijkt door een traliewerk van spaken uit over de straat. Ook hangt er een been voor haar raam. Ze buigt zich over het tafeltje voor het loket heen en probeert iets meer van de fietser te zien. De berijder heeft niet eens de moeite genomen af te stappen. Hij leunt met zijn schouder en zijn stuur tegen de zijgevel terwijl hij iets in zijn binnenzak zoekt.
“Hé, hallo! Ik neem aan dat je een bestelling wilt opnemen?”, roept ze naar boven. Het zou er nog bij moeten komen dat hij haar loket heeft uitgekozen om alleen maar even te kunnen parkeren.
“O, ja. Wacht even. Ik heb jullie menu hier in mijn jaszak.”
Ze hoort het geluid van papier en de spaken worden een eindje van de raamopening af geduwd. Een hand met een foldertje zakt voor haar naar beneden.
“Wat ik wil hebben heb ik omcirkeld”, legt hij uit.
Ze pakt het foldertje met het menu dat ze de afgelopen week huis aan huis heeft laten verspreiden aan en geeft deze door aan de kok. Omdat ze verder niets te doen heeft, in het restaurant zit nog steeds geen kip, loopt ze terug naar de stoel bij het loket. De voet bungelt nog steeds voor het raam.
“Blijf je daarboven zitten? Dat is niet handig als ik je zo meteen je maaltijd aan moet geven.”
“Dat gaat wel lukken. Ik heb lange armen.”
Ze leunt nogmaals zo ver mogelijk over het tafeltje heen om ook het gezicht van de fietser te kunnen zien. Dat lukt beter dan daarnet want de jongen leunt nu met een uitgestrekte arm tegen de muur. Hij ziet er sportief uit.
Ze heeft nu ook in de gaten dat alleen het voorwiel groot is. Het achterwiel heeft de normale afmetingen, maar voor de rest ziet alles aan de fiets er vreemd uit of zit het op een abnormale plek. De jongen zit op een zadel dat bovenop het monsterachtige voorwiel is gemonteerd. Het stuur zit er vlak voor. De kettingkast is verdwenen en de trappers zijn rechtstreeks aan de as van het wiel vastgemaakt. Hij heeft nu beide voeten op de pedalen gezet en drukt deze zachtjes op en neer zodat de spaken voor het kozijn langzaam heen en weer bewegen. Er is wat voor te zeggen dat hij tijdens het wachten gewoon op zijn fiets blijft zitten. Ze heeft geen idee hoe hij van het vehikel af zou moeten stappen, laat staan hoe hij er boven op is kunnen klimmen zonder omver te vallen.
“Hoe kom je aan zo’n fiets?” informeert ze.
“Ik neem tenminste aan dat het een fiets is?”
Hij kijkt glimlachend naar beneden.
“Zelf gemaakt”, zegt hij trots. Hij klopt op het stuur.
“Deze fiets heb ik helemaal zelf in elkaar gezet. Het heeft me flink wat moeite en een stel fietsen gekost, maar het resultaat mag er zijn, vind je ook niet?”
Ze fronst naar de spaken voor zich.
“Is het niet moeilijk om ermee te fietsen?”
Hij gaat iets achterover zitten.
“Het vergt wel wat oefening, maar het is minder moeilijk dan het lijkt.”
Hij stuurt weer een glimlach naar beneden.
“Al moet je wel tijdens het rijden met een paar dingen rekening houden. Je kunt er niet te hard mee remmen, want dan riskeer je het dat je over de kop slaat. Je moet er steeds op letten dat je verder vooruit kijkt dan dat je op een normale fiets gewend bent. Gelukkig is dat vanaf hierboven niet zo moeilijk.”
Ze legt haar kin op één van haar handen om wat gemakkelijker naar boven te kijken. Hij zit er ontspannen bij. Om met dat gevaarte door de straten te fietsen lijkt haar best avontuurlijk. Het lijkt haar ook best gevaarlijk, maar daar lijkt de jongen zich niet druk over te maken.
“Je komt hier niet uit de buurt, hè? Anders had ik je vast al een keer opgemerkt.”
“Nee, ik ben vandaag wat verder gereden om mijn fiets uit te proberen. En jullie menu beviel me wel. Zeg, die naam van jullie restaurant, ‘De duivelse kok’, ik neem aan dat dat slaat op de pittige gerechten die jullie serveren?”
“Ja. Een ideetje van de kok. Hij komt uit het zuiden. Er zijn hier niet zoveel restaurants die het eten uit zijn streek serveren. Een gat in de markt zou dit restaurant zijn volgens hem, maar ik weet het niet…”
Hij buigt zich bezorgd voorover.
“Wat scheelt eraan? Loopt het restaurant niet goed?”
Ze zucht en kijkt door de spaken.
“Ik denk niet dat de mensen hier op pittige maaltijden zitten te wachten. Zeker niet in deze tijd van het jaar.”
Ze merkt dat hij één en al belangstelling is. Dat fleurt haar een beetje op. Ze zucht nog een keer, iets minder diep dan daarnet.
“De rest van het jaar gaat het wel, maar deze maanden zijn een ramp.”
“Misschien moeten jullie de formule van het restaurant veranderen.”
“Daar heb ik al aan zitten denken.”
“Niet alleen pittige gerechten.”
Ze kijkt met haar kin nog steeds op haar hand omhoog.
“We kunnen wel een paar mildere schotels toevoegen, maar niet teveel. Mijn collega laat vrij weinig ruimte open voor consessies. De pittige gerechten zijn zijn specialiteit en zijn trots. Als ze die hier niet willen hebben, dan is hij in staat weer terug naar het zuiden te vertrekken. En zo’n goede kok kan ik niet missen.”
“Dus dat wordt alleen deze paar maanden een ander menu.”
Ze moet opeens glimlachen.
“Ik heb al wat ideeën voor de nieuwe formule. Gerechten, aankleding, ik heb zelfs al een naam die we gedurende die maanden aan het restaurant kunnen geven.”
”Welke dan?”
“Beloof je dat je niet zult lachen?”
“Beloofd.”
Ze haalt haar hoofd van haar hand af.
“Het hemels gerecht.”
Even is het stil boven haar. Dan draait hij zijn hoofd omhoog en laat hij een gegrinnik horen.
“Wauw.”
Hij strijkt met zijn hand langs zijn nek.
“Als jullie daar geen klanten mee kunnen lokken dan weet ik het ook niet meer.”
Ze kijken elkaar aan. Hij vind de naam leuk. En ze heeft het idee dat hij ook haar leuk vindt. De spaken zijn opgehouden te bewegen. Zonder verder een woord te zeggen blijven ze elkaar aanstaren totdat achter haar voetstappen klinken. De kok heeft de afhaalmaaltijd klaar.

Ze reikt helemaal over het tafeltje heen om hem de tas te overhandigen.
“Gaat dat wel lukken, fietsen met maar één hand aan het stuur?”
“Om eerlijk te zijn zit dit stuur er alleen maar voor de sier op. Het is gemakkelijker om deze fiets te besturen met je lichaam, door je zwaartepunt te verplaatsen. In feite rijd ik continu met losse handen. Was het niet om de bel ergens aan vast te moeten maken, dan had ik het stuur weggelaten.”
Ze kijkt toe hoe hij de plastic tas over het stuur tilt en in zijn andere hand neemt. Voordat hij afduwt vraag ze hem nog snel: “Waarom heb je die fiets gebouwd? Het lijkt me nog steeds een ongemakkelijke manier om je te verplaatsen.”
“Ik heb ‘m inderdaad niet gebouwd omdat ik er harder mee kan rijden dan met een gewone fiets. Verre van dat.”
Hij strekt zijn arm met daaraan de maaltijd uit.
“Ik rijd er zo graag op vanwege het uitzicht. Je kijkt overal overheen.”

Ze kijkt hem na terwijl hij zichzelf behendig tussen het verkeer door slingert. Ze weet zich opeens met haar gevoel geen raad. Toen hij in haar ogen keek was er niets aan de hand. Ze maakte zich op dat moment zelfs niet eens meer druk over de slechte periode die haar restaurant doormaakt en of de nieuwe formule wel aan zal slaan. Maar nu hij weg is is er een knagend gevoel achtergebleven, het gevoel dat wat er daarnet door haar heen ging niet klopte. Was het door het laatste wat hij zei? Hij is al ver weg, maar ze ziet hem nog steeds boven de rest van het verkeer uitsteken. Hij kijkt overal overheen. Ze moet denken aan haar achtertuintje dat omzoomd wordt door een stel hoge struiken. Dat wordt deze zomer niet meer topless zonnen.